U bent hier
"Niet prioritair"
De dagen dat we in de Kamercommissie Financiën weer eens wetsvoorstellen kunnen behandelen, zijn op één hand te tellen. 5 februari 2014 was zo’n dag. En er stonden meteen een paar belangrijke voorstellen geagendeerd, waaronder twee wetsvoorstellen van mezelf: eentje die de belasting op opzegvergoedingen voor ontslagen werknemers wil verlagen en eentje die de discriminatie van gehuwde grensarbeiders moet verhelpen. De meerderheid plaatste beide voorstellen helemaal achteraan op de agenda, wat het onwaarschijnlijk maakt dat ze nog voor de verkiezingen behandeld zullen worden.
Slecht nieuws dus voor de vele grensarbeiders dat ons land rijk is. Mijn wetsvoorstel moest een fundamentele ongelijkheid uit de wet halen; een ongelijkheid die in een arrest van het Europees Hof van Justitie “discriminerend” werd genoemd en in strijd met de vrijheid van vestiging.
Wanneer gehuwde grensarbeiders met twee gaan werken, wordt het belastingvoordeel van hun kinderen toegewezen aan de ouder met het hoogste inkomen. Bij grensarbeiders is dat dikwijls het vrijgestelde loon van de echtgenoot die over de grens gaat werken. In tegenstelling tot gehuwden kunnen feitelijk samenwonenden kiezen wie aan het hoofd van het gezin staat en wie de kinderen ten laste neemt (de ouder met het lagere Belgische inkomen). Daardoor lopen gehuwde grensarbeiders het belastingvoordeel vaak mis. Het perverse effect is dat deze ongelijkheid een bepaalde samenlevingsvorm opdringt aan mensen die over de grens willen gaan werken. Maar mijn argumenten, en die van het Hof, waren “niet prioritair.”
Nog slechter nieuws voor mensen met een opzegvergoeding. Naar de letter van de wet worden opzegvergoedingen afzonderlijk belast aan het gemiddelde tarief van het laatste jaar waarin de werknemer een normale beroepswerkzaamheid had. De fiscus interpreteerde dit ruimer als het “jaar waarin iemand belastbare beroepsinkomsten genoot.” Die interpretatie was gunstiger omdat een jaar waarin iemand met pensioen ging of een werkloosheidsuitkering kreeg, ook meetelde voor de berekening van dat gemiddelde tarief. Omdat dit niet in overeenstemming was met de wet, beloofde minister Geens de wet aan te passen.
In een circulaire van november vorig jaar hief de fiscus haar gunstige interpretatie echter op, waardoor men nu enkel het jaar waarin iemand 12 maanden effectief gewerkt heeft, kan gebruiken voor de berekening van het tarief – en dat zal bijgevolg hoger liggen (een ‘normale bezoldiging’ wordt immers zwaarder belast dan een uitkering).
Omdat we nog steeds op een wetswijziging wachten, diende ik daarom zelf een wetsvoorstel in teneinde opzegvergoedingen opnieuw gunstig te belasten. “Niet prioritair”, oordeelde de meerderheid; en dat op een moment dat de belastingvrijstelling van 1.200 euro op de eerste schijf van de opzegvergoeding sneuvelde bij de onderhandelingen over het eenheidsstatuut. Opmerkelijk is dat van alle meerderheidspartijen, net de sp.a, die bij monde van Kamerlid Kitir aanvankelijk nog opkwam voor de belangen van ontslagen werknemers (en die van Ford Genk en toeleveranciers in het bijzonder), ons voorstel niet wou behandelen. Hun gevoel voor empathie zijn ze in vier jaar regeringsdeelname allicht ergens kwijtgespeeld.